VAR, BGL, DBA, het einde van de ZZP-er?

Tags

, ,

De politiek heeft grote moeite met het leger aan mensen dat zich niet wil of kan laten dwingen in het stramien van het wettelijk geregelde dienstverband.

Deze mensen willen gewoon een factuur kunnen sturen voor de uren die ze werken en geen verdere afhankelijkheid van hun opdrachtgever hebben. De opdrachtgever wil dat ook: betalen voor de gewerkte uren en daarmee klaar.

Vakbonden en de meer sociaal georiënteerde politieke partijen lopen hiertegen te hoop. Het zou gaan om verkapte dienstverbanden om de rechten die bij e
en dienstverband horen te omzeilen. Het zou gaan om het ontduiken van de afdracht van sociale premies.

VAR

Geruime tijd hebben we een systeem gehad, waarbij gebruik werd gemaakt van de Verklaring ArbeidsRelatie (VAR). Een systeem dat de opdrachtgever zou moeten vrijwaren van de verplichtingen die bij een dienstverband horen. Een systeem waarbij elke opdrachtgever/opdrachtnemer verhouding getoetst werd.

Allerlei eisen zijn daarbij van toepassing, waarbij eigenlijk de meest bekende is dat de ondernemer minimaal drie opdrachtgevers moest hebben. Dit maakte vanaf het begin dat een grote groep zelfstandigen, de interim werkers in bijvoorbeeld ICT of andere zakelijke dienstverlening, feitelijk niet meer via een tussenpersoon konden werken, zonder hun zelfstandigheid te verliezen.

BGL

Toen zou er de Beschikking Geen Loonheffing (BGL) komen, waarbij de Belastingdienst bij beschikking per opdrachtgever/opdrachtnemer verhouding zou verklaren dat er geen loonheffing ingehouden hoeft te worden.

Dit bleek echter te bewerkelijk, te veel werk voor de Belastingdienst, zodat de BGL er niet kwam.Schermafbeelding 2016-02-12 om 06.35.14

DBA

En nu is de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA), die ingaat per 1 mei 2016. Het idee is dat de belastingdienst voorwaarden formuleert en voorbeeldcontracten levert.

De Belastingdienst heeft ook al van die overeenkomsten gepubliceerd en ook is het mogelijk overeenkomsten te laten beoordelen door de Belastingdienst (waar dan de deregulering zit is mij ook een raadsel).

Het probleem blijft echter hetzelfde als met de VAR: er zijn allerlei situaties waar opdrachtgever en opdrachtnemer beiden op uurtje-factuurtje basis willen werken, maar dit niet mag.

En als het niet ‘mag’, of althans de beoogde manier van werken niet past binnen het systeem van de wet DBA, dan moeten de werkzaamheden in een dienstverband gegoten worden.

Oplossing?

In de discussies over de wet DBA zie je dat er een groep ondernemers is die zegt ‘ik wil geen sociale verzekeringen, ik maak er geen aanspraak op, dus ik wil er ook niet aan meebetalen’. Dit lijkt mij een verkeerde motivatie. Immers is de basis van sociale verzekeringen de zo breed mogelijk gedragen collectiviteit.

Wat mij betreft moet er dus zeker geen ruimte gecreëerd worden voor de ondernemers die deze visie aanhangen.

Wat volgens mij wel gecreëerd zou moeten worden en wat ook binnen het systeem van de wet DBA zou moeten kunnen, is een systeem waarbij in de overeenkomst gekozen kan worden voor een vrijwillige afdracht van de premies, door de opdrachtnemer, waarbij dan de opdrachtgever en, indien daar sprake van is, de keten tussen opdrachtnemer en opdrachtgever, gevrijwaard worden van die afdracht.

Daarvoor zou volgens mij kunnen volstaan dat de Belastingdienst enerzijds een standaard tekst voor dat stuk van de regeling definieert en anderzijds dat de zelfstandige ondernemer, ongeacht de rechtsvorm van zijn onderneming, een loonbelastingnummer kan krijgen en op aangifte die loonbelasting en premies af kan dragen.

Verzekeraars, tussenpersonen en de risico’s voor de ondernemer

Tags

, ,

Er was eens een grote bank, die bestond uit allemaal zelfstandige lokale kantoren. Die bank had een innige samenwerking met een grote verzekeraar. Elk van de bankkantoren acteerde ook als verzekeringstussenpersoon en de grote verzekeraar was daar veelal favoriet.

Nieuwe klanten, maar ook klanten die aanvullende financiering vroegen of in zwaar weer kwamen te verkeren, kregen veelal het dringende advies het bankkantoor als verzekeringstussenpersoon aan te stellen. In de regel volgde daarop een inventarisatie die leidde tot het oversluiten van de lopende verzekeringen naar de grote verzekeraar.

Omdat deze nieuwe polissen tot stand kwamen in het (kunst)licht van de herfinanciering van de onderneming, had de ondernemer in de regel niet veel aandacht voor polisvoorwaarden en dat soort kwesties.

Eén van die ondernemers kwam er jaren later achter dat de bank bij het oversluiten van zijn aansprakelijkheidsverzekering met een naar dekkingsgat had laten zitten.

Wat was het geval? De polis bij de grote verzekeraar was het soort ‘claims made’, wat wil zeggen dat dekking werd verleend voor alle claims die ontstonden tijdens de looptijd van de verzekeraar en ook ‘inloop’, risico’s die betrekking hadden op gebeurtenissen die plaats hadden gevonden voor het ingaan van de polis, was meeverzekerd.

Maar toen er een claim kwam, bleek dat er geen dekking verleend was. Het ging om een arbeidsongeval en de verzekeraar wees de dekking af, omdat het ongeval niet gemeld was bij het afsluiten van de polis.

Bij het afsluiten van de polis was gevraagd of er ‘lopende kwesties’ waren en de klant had gemeld welke zaken er liepen. De klant had niet gemeld dat er ook nog incidenten op de werkvloer waren geweest waarvan de klant op dat moment niet wist of kon vermoeden dat die tot een claim zouden leiden.

En net daarop wees de verzekeraar de dekking af: toen de verzekeraar vroeg of er lopende kwesties waren, had de klant alle incidenten moeten melden, ook die waarvan nog niet bekend was dat die tot schade hadden geleid.

En passant gaf de verzekeraar daarbij ook aan dat als het incident wel was gemeld, het incident van de dekking uitgesloten zou zijn geweest, maar dat de klant daarmee dan ook de keuze had gehad geen nieuwe polis af te sluiten.

Het ging om een aanzienlijke schade, waarbij uiteindelijk de rechter ook een oordeel moest vellen. De rechter oordeelde dat het standpunt van de verzekeraar terecht was. De klant had volgens de rechter alle bekende incidenten moeten melden toen de klant de verzekering aanvroeg.

Voor de klant een heel dure les, maar ook voor andere ondernemers is er een les uit te leren, specifiek ten aanzien van arbeidsongevallen:

  • Hou een ‘pleisterlijst’, een registratie van elke verwonding op de werkvloer, bij.
  • Geef de gehele pleisterlijst als bijlage bij de aanvraag van een nieuwe aansprakelijkheidsverzekering.

De mystiek van de toevoeging

Tags

,

De advocatuur lijkt in de beweging te zijn naar een situatie waarin werken tegen een uurtarief niet meer vanzelfsprekend is. Ik zeg ‘lijkt’, omdat advocaten die werken binnen het systeem van gefinancierde rechtsbijstand feitelijk al werken op basis van een fixed fee.

Als iemand – mogelijk – in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, moet de advocaat op die mogelijkheid wijzen en vraagt de advocaat bij de Raad voor Rechtsbijstand een zogeheten ‘toevoeging’ aan voor dat specifieke rechtsbelang.

De Raad vraagt gegevens op bij de fiscus en neemt daarna een beslissing over de toevoeging en de hoogte van de eigen bijdrage. Hierover ga ik het nu verder niet hebben. Waar het mij om gaat is de beloning die de toevoegingszaak uiteindelijk voor de advocaat oplevert.

De kern van de toevoeging is namelijk dat de Raad beslist dat de zaak een x aantal zogeheten punten oplevert. Per punt krijgt de advocaat, na afronding van de zaak, een bedrag van ongeveer € 105,– exclusief BTW. Een deel van dit bedrag wordt betaald vanuit de eigenbijdrage en het restant betaalt de staat. Het maximale aantal punten is 17, maar voor de meeste zaken ligt het aantal punten in orde van grootte van 9. De Raad voor Rechtsbijstand heeft een mooie lijst.

Overigens kan het aantal punten dat uitbetaald wordt verhoogd worden, bijvoorbeeld omdat voor zittingen of bezoek aan gedetineerden meer dan een uur reistijd nodig is of omdat er meer dan één zitting is gehouden waar de zaak inhoudelijk behandeld is. Daarnaast kan bij een zaak die door juridische complexiteit veel tijd vergt, een aanvullende vergoeding worden verkregen. Dat kan pas, wanneer aan de zaak meer dan driemaal het aantal punten aan uren is besteed.

In dit systeem gaat een advocaat op het moment dat hij de zaak op toevoegingsbasis aanneemt derhalve akkoord met een vast tarief voor behandeling van de zaak.

In mijn praktijk maak ik mee dat cliënten denken dat een toevoeging ‘volgeschreven’ kan zijn, waarna ze alsnog per uur moeten gaan betalen. Dat kan en mag niet. Bij een toevoegingszaak mag de advocaat, naast de eigen bijdrage, alleen externe kosten, zoals die van griffierecht, uittreksel en deurwaarders, in rekening brengen.

Het aantal bestede uren kan overigens wel een grote belemmering vormen wanneer een cliënt van advocaat wil wisselen. De fixed fee die de Raad voor Rechtsbijstand vaststelt, overigens verhoogd met twee punten vanwege de overname, moet wel gedeeld worden door die advocaten.

Voor advocaten die toevoegingszaken doen is het daarom al helemaal niet gebruikelijk om op basis van bestede uren te declareren. Ze zijn er al aan gewend tegen vaste prijzen te werken.

Faillissement bij verstek – het vervolg

Een paar weken geleden schreef ik over een cliënt die er onverwacht mee werd geconfronteerd dat een BV failliet werd verklaard, terwijl cliënt niet naar de zitting was geweest.

Binnen de termijn van veertien dagen na de uitspraak heb ik daarop een verzetschrift ingediend. Zoals de wet voorschrijft wordt dat verzetschrift zo spoedig mogelijk behandeld en die behandeling was gisteren.

Dit betekende dat cliënt binnen minder dan drie weken moest gaan overleggen met alle schuldeisers die bekend werden, om te zorgen dat er betalingsregelingen werden getroffen, waarbij, zoals gebruikelijk, de aanvrager van het faillissement de lastigste was.

Daarnaast diende cliënt ook zorg te dragen voor alle kosten van het faillissement, waarvan het salaris van de curator de grootste post vormde.

Het lukte een dag voor de zitting met de schuldeisers overeenstemming te bereiken en het bedrag dat nodig was, werd ten behoeve van cliënt op de derdengeldenrekening van ons kantoor gestort. Op de dag van de zitting werden we nog verrast met een forse nieuw ingediende vordering, maar gelukkig kon ook met die schuldeiser een regeling worden bereikt.

Op de zitting, of erna, moet de rechter dan beoordelen of op dat moment sprake is van de situatie dat failliet is opgehouden te betalen, zoals bedoeld in de faillissementswet.

Aangezien met alle schuldeisers een regeling was getroffen, was dat niet het geval. Ook de curator deelde die mening en gaf een positief advies over het verzet.

Vanwege de spoedeisendheid werd er ook direct uitspraak gedaan: het verzet werd gegrond verklaard en daarmee werd de uitspraak van het faillissement teruggedraaid.

BV of niet

Met enige regelmaat verbaas ik me erover dat mensen bij de keuze om wel of niet via een BV te ondernemen zich enkel laten leiden door het financiële aspect. Simpele of ingewikkelde modellen worden gebruikt om te bepalen wat ‘voordeliger’ is.

En eigenlijk al die modellen gaan er van uit dat de gehele winst privé geconsumeerd gaat worden, want er wordt dan gekeken naar de totale belastingdruk in privé over de hele winst.

Nadelen BV

Een BV heeft zeker nadelen. Je hebt geen ondernemers-specifieke aftrekposten en meestal zullen de administratiekosten hoger zijn, behalve wanneer je alles zelf doet. Ook verder zijn er diverse regels, zowel fiscaal (denk aan gebruikelijk loon regeling) als puur juridisch (publicatie jaarcijfers, regels over het bestuur) die aandacht vergen en tot problemen kunnen leiden als ze niet juist toegepast worden.

Voordelen BV

De voordelen van de BV worden in  mijn ogen echter te veel en te vaak over het hoofd gezien. Hieronder som ik de in mijn ogen belangrijkste op.

Scheiding privé / zakelijk

Bij een eenmanszaak / VOF is er geen sprake van een formele scheiding tussen het privé en zakelijk vermogen. De belastingdruk in privé wordt bepaald door de totale winst, ongeacht of er wel of niet daadwerkelijk geld privé is gebruikt.

Het gevolg hiervan is ook dat er geen dwingende regels zijn om onder controle te houden hoeveel geld er naar privé vloeit. In mijn praktijk zie ik hier met regelmaat problemen, voor bij VOF’s: de vennoten maken afspraken over hoeveel ze maandelijks uit de onderneming mogen halen, maar daarna blijkt dan wanneer het slechter gaat, er niet genoeg geld in kas blijft om de crediteuren te voldoen.

Daarbij moet de ondernemer zelf zorg dragen dat er genoeg liquiditeit beschikbaar is om de belastingen tijdig af te dragen.

Bij een BV ontvangt de ondernemer een netto salaris, de BV draagt de loonbelasting af. Met een klein beetje discipline (de zakelijke pas alleen zakelijk gebruiken, geen geld overmaken naar privé zonder dat daar een loonstrook, een leningsovereenkomst, een factuur of een aandeelhoudersbesluit over dividend aan ten grondslag ligt) kunnen daarmee de financiën van privé en zaak uitstekend gescheiden blijven.

En vaak zal dan blijken dat die BV helemaal niet tot zo’n hoge belastingdruk leidt: het geldt dat in BV blijft, om de BV te financieren, is namelijk maar met ongeveer 20% belast. Pas wanneer die winst naar privé gaat, in de vorm van loon of dividend, is er meer  belasting verschuldigd.

Privé aansprakelijkheid

Als het over een BV gaat, lijkt iedereen zich druk te maken om privé aansprakelijkheid. Enerzijds terecht, anderzijds vreemd dat die nadruk zo gelegd wordt, want zonder een BV is de ondernemer in ieder geval privé aansprakelijk.

Enkele aspecten bepalen in hoofdlijnen die bestuurdersaansprakelijkheid.

Administratie

De kern is dat er een goede en deugdelijke administratie dient te zijn en dat elke transactie vanuit die administratie ook verantwoord moet kunnen worden. Zorg ervoor dat elke situatie die leidt tot een betaling van BV naar privé (of andersom) wordt vastgelegd in een overeenkomst.

Ga er niet blind van uit dat omdat de accountant een jaarrekening maakt, alles gecontroleerd is. In mijn praktijk maak ik met regelmaat mee dat bijvoorbeeld jarenlang huur en salaris of managementfee betaald worden wanneer het kan en pas achteraf geadministreerd worden. De accountant zegt daar niets van, maar een curator zal dan kunnen constateren dat in het jaar voorafgaand aan het faillissement er allerlei betalingen zijn gedaan waar geen overeenkomst aan ten grondslag heeft gelegen, met alle nare gevolgen van dien.

Kijk uit wat je tekent

Steeds meer partijen, banken voorop, maar ook bijvoorbeeld verhuurders en leasemaatschappijen, proberen ervoor te zorgen dat bestuurders en/of aandeelhouders maar vooral ook privé meetekenen in overeenkomsten. Daarbij zeggen ze dan dat ze dat vragen ‘zodat de bestuurder commitment toont’ of ‘omdat de financier het vereist’. Vaak wordt daarbij ook de indruk gewekt dat ze heus niet bij privé aan zullen kloppen.

Doe het niet. Teken niet privé mee voor je BV. Als het fout gaat met de BV weet je zeker dat ze privé aankloppen.

Als het slecht gaat

Het mooie van een BV is dat die failliet kan gaan zonder dat je er privé bij in gaat. Daarvoor is niet alleen van belang dat je niet privé meegetekend hebt, maar ook dat je op het moment dat het slechter gaat je je aan de regels houdt.

Dat houdt onder andere in dat je geen verplichtingen aan moet gaan waarvan je weet of behoort te weten dat de BV die niet meer na kan komen.

Ook betekent het dat je niet als het heel slecht gaat, je crediteuren voor mag trekken zonder goede juridische reden.

Bij verstek failliet verklaard

Vandaag overkwam me iets wat me wel vaker overkomt, maar toch elke keer weer onnodig is. Een klant belde mij om te melden dat hij even daarvoor van de zojuist door de Rechtbank benoemde curator had gehoord dat hij, of althans zijn BV, failliet was verklaard.

Hij was in onderhandeling met de schuldeiser en had – mondeling – begrepen dat het faillissement niet door zou gaan.

Het gevolg is dat mijn cliënt nu in ieder geval over de BV niets meer te zeggen heeft en dat, tenzij de curator toestemming geeft, het bedrijf ook meteen helemaal stil ligt.

Nu kan zo’n faillissement bij verstek wel teruggedraaid worden, door ‘in verzet’ te gaan, maar dat is niet makkelijk. De praktijk leert namelijk dat door de faillietverklaring er vaak schulden zijn die ineens opeisbaar worden, omdat dat zo geregeld is in de overeenkomst(en).

De termijn om in verzet te gaan is twee weken, wat op zich nog wel iets meer lucht geeft dat de termijn voor hoger beroep, die acht dagen is.  Schuldeisers kunnen zich tot aan de zitting nog melden bij de curator en als de Rechtbank het oordeel van de curator dan vraagt, zal de curator ook verslag doen van die ‘nieuwe’ schulden.

Daarnaast ontstaan er schulden, ondermeer doordat de curator ook betaald moet krijgen voor zijn uren.

Het gevolg is dat als je met succes in verzet wil gaan tegen een faillietverklaring, er op korte termijn niet alleen veel geld nodig is, maar er ook met alle bekende schuldeisers onderhandeld moet worden.

Ethisch hacken

Op 17 december 2014 deed de Rechtbank Den Haag uitspraak in een zaak die veel publiciteit kende. Een hacker kreeg in de herst van 2012 toegang tot een computersysteem van het Groene Hart Ziekenhuis en kon daar allerlei patiëntgegevens downloaden.

Daarnaast bleek tijdens het onderzoek dat de man ook de beschikking had over verboden pornografisch materiaal. Voor het hacken kreeg hij een taakstraf van 240 uur, voor het bezit van kinderporno een celstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.

Interessant in deze uitspraak is dat de Rechtbank oordeelt dat ethisch hacken, dat wil zeggen het hacken op gaten op te sporen, in beginsel niet alleen toegestaan is, maar ook een maatschappelijk belang dient:

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het aantonen van gebreken in de beveiliging van vertrouwelijke, medische gegevens en persoonsgegevens een wezenlijk maatschappelijk belang kan dienen. Verdachte heeft door een hack aan het licht gebracht dat de beveiliging van de computersystemen van het GHZ verouderd was en het netwerk van het GHZ kwetsbaar was voor toegang door onbevoegden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dergelijk hacken op zichzelf bezien een belangrijke bijdrage aan de beveiliging van vertrouwelijke gegevens in de gezondheidszorg en de maatschappelijke discussie daarover.

De rechtbank is voorts van oordeel dat er voor verdachte geen andere, minder vergaande manieren waren om zijn doel te bereiken en dat verdachte derhalve heeft voldaan aan de eis van subsidiariteit. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zijn bevindingen heeft gemeld bij een journalist ([naam journalist]) bij wie hij eerder bevindingen had gemeld, met wie hij een vertrouwensrelatie had opgebouwd en van wie hij wist dat deze, voordat hij de bevindingen zou publiceren, het GHZ eerst de gelegenheid zou bieden adequate maatregelen te treffen om te voorkomen dat gevoelige gegevens in de openbaarheid terecht zouden komen. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn bevindingen een eventuele volgende keer beter bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zou melden, maar dat deze organisatie ten tijde van de hack op het GHZ nog niet bestond.

De Rechtbank oordeelt daarna dat de hacker te ver is gegaan door nadat hij toegang had gekregen, opnieuw toegang heeft gezocht tot het systeem.

De rechtbank overweegt evenwel dat verdachte vervolgens gedurende een week meermalen opnieuw zonder toestemming in het systeem van het GHZ heeft ingelogd en bestanden heeft gedownload, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij reeds op 26 september 2012 aan [naam journalist] had gemeld dat de beveiliging van het GHZ niet op orde was  en hij dus kennelijk op die datum al voldoende informatie had verzameld. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij in de door hem aangetroffen patiëntgegevens heeft gezocht naar informatie over derden, niet alleen familieleden en een vriend, maar ook een ‘bekende Nederlander’ als [naam]. In het licht van het door verdachte gestelde doel, te weten aantonen dat het computersysteem van het GHZ slecht beveiligd was, bestond hiertoe geen enkele noodzaak, zeker niet gelet op de zeer vertrouwelijke aard van de gegevens.

Nu verdachte de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld en zich, na de initiële hack, meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van computervredebreuk.

Bijzonder vind ik daarbij de Rechtbank geen problemen ziet met het installeren van malware:

Hoewel verdachte geen toestemming had om de server van het GHZ binnen te dringen en hij bovendien een bestand (\Omniback\i386\instellservice.exe) heeft geplaatst, dat kan worden aangemerkt als malware (p. 120), is de rechtbank van oordeel dat deze handelingen van verdachte noodzakelijk waren om aan te tonen dat het netwerk van het GHZ slecht beveiligd was.

Dit punt vind ik onbegrijpelijk, omdat op het moment dat er informatie aan een systeem toegevoegd wordt of er juist uit verwijderd wordt, een systeem zo ver is aangetast, dat het volgens mij als schade aangemerkt moet worden. Gaat het om het aantonen dat het mogelijk is iets te uploaden en dat daarna te starten, dan lijkt het plaatsen van een onschuldig stukje code mij voldoende.

In ieder geval blijkt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt dat hacken altijd strafbaar is, door de Rechtbank niet noodzakelijk wordt gevolgd. Ethisch hacken lijkt tot op zekere hoogte toegestaan.

Tussentijdse beëindiging WSNP

Als iemand tot de WSNP is toegelaten, moet deze persoon, die dan saniet wordt genoemd, zich aan een aantal regels houden.

De kern van die regels is dat de saniet ervoor zorgt dat de door de Rechtbank benoemde bewindvoerder informeert over alles wat mogelijk van belang kan zijn, dat de saniet zijn of haar best doet zoveel mogelijk inkomen te verwerven en dat er geen nieuwe schulden ontstaan.

In de praktijk blijkt dat het voldoen aan deze verplichtingen tot problemen kan leiden.

informatieplicht

Eén van de problemen die ik in de praktijk tegenkom is dat de saniet aanneemt dat de bewindvoerder van de inhoud van alle poststukken op de hoogte is, vanwege de postblokkade en dat de saniet daarom de bewindvoerder niet hoeft te informeren over de informatie die met de post is gekomen.

Ook zie ik in de praktijk te vaak dat een saniet denkt dat informatie niet van belang is, terwijl de bewindvoerder daar anders over denkt.

sollicitatieplicht

Deze plicht is éénvoudig: minimaal één keer per week solliciteren. Maar daarbij is de saniet wel verplicht serieus te solliciteren en de bewijzen van de sollicitaties (met de bijbehorende reacties van werkgevers) te verzamelen. Mijn advies is daarin is, los van de bewijzen, ook een lijst of dagboek bij te houden van de sollicitaties. Daarin kunnen dan ook telefoontjes genoteerd worden, het liefst met het tijdstip erbij.

tussentijdse beëindiging

De bewindvoerder informeert met regelmaat de Rechtbank over de voortgang van de regeling. Als de bewindvoerder vindt dat er sprake is van het niet voldoende meewerken aan de regeling, kan de bewindvoerder de Rechtbank vragen tussentijds te beëindigen. Ook kan de Rechtbank zelf op basis van de inhoud van de verslagen besluiten een beëindigingszitting te houden.

Als zo’n zitting wordt gepland, is het verstandig een advocaat in te schakelen. Omdat de saniet in de WSNP zit, heeft hij recht op gefinancierde rechtsbijstand tegen de laagste eigen bijdrage. Als de saniet, zorgt dat hij via het juridisch loket bij een advocaat terecht komt of nadat hij een advocaat heeft gevonden verwijzing vraagt naar die advocaat, is de eigen bijdrage € 143,– (in 2014).  Is er geen verwijzing van het juridisch loket, dan is de eigen bijdrage € 196,–. In ieder geval dient een formulier ingevuld te worden.

Inschakelen van een advocaat is verstandig, omdat hij in de voorbereiding naar de zitting de saniet kan helpen de zaken nog op orde te krijgen. Leidt de zitting tot een tussentijdse beëindiging, dan kan binnen 8 dagen hoger beroep ingesteld worden. Omdat voor dat hoger beroep hetgeen op de zitting besproken is, van groot belang zal zijn, is het dan erg nuttig wanneer de advocaat daarvan volledig op de hoogte is. Voor zo’n hoger beroep dient overigens opnieuw de eigen bijdrage betaald te worden.

Hoger beroep WSNP – I

De Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) biedt in Nederland mensen in een problematische schuldpositie een uitweg. Als aan alle voorwaarden is voldaan, kan iemand toegelaten worden door de Rechtbank.

Om toegelaten te worden tot de WSNP moet iemand niet alleen voldoen aan de eis dat hij of zij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan en/of onbetaald blijven van de schulden, maar ook moet er voorafgaand aan het verzoek een poging worden gedaan een minnelijk akkoord te bereiken via een daartoe aangewezen instantie.

Vaak is dat de gemeentelijke kredietbank, maar het kan bijvoorbeeld ook een accountant of advocaat zijn die dat voorstel doet.

Ook al wordt het verzoekschrift voorbereid volgens alle regels, dan nog kan het zijn dat de Rechtbank redenen ziet om het verzoek af te wijzen. Niet zelden gebeurt dat doordat de persoon die toelating vraagt niet of niet voldoende de juridische vragen die gesteld worden kan beantwoorden.

Het is dan mogelijk om in hoger beroep te gaan. Bij het Gerechtshof wordt dan het verzoek opnieuw beoordeeld door drie Raadsheren (ook de vrouwelijke rechters bij het Gerechtshof worden Raadsheren genoemd).

Hoger beroep in WSNP zaken is relatief goedkoop, omdat er gefinancierde bijstand voor afgegeven wordt tegen de laagste eigen bijdrage (in 2014 € 143,–).

Lastig is dat de beroepstermijn heel kort is: het hoger beroep moet ingesteld worden binnen acht kalenderdagen na de datum van de uitspraak. Dit betekent dat als iemand met een afwijzing wordt geconfronteerd, het zaak is zo snel mogelijk een advocaat die verstand heeft van de materie te benaderen. Uitstel van de termijn van acht dagen is niet mogelijk.

Hoger beroep kan heel zinvol zijn. Niet alleen omdat de zaak opnieuw beoordeeld wordt maar ook omdat het bijvoorbeeld mogelijk is in de tussentijd een problematische schuld te betalen.

Recent had ik zo’n situatie. Cliënt werd door de Rechtbank afgewezen omdat er een boete bij het CJIB van een paar honderd euro open stond. Cliënt wist niet beter dan dat hij voor die boete al gezeten had. De Rechtbank had zelf een overzicht opgevraagd bij het CJIB en cliënt werd dus op de zitting pas geconfronteerd met de boete. De Rechtbank gaf hem ook niet een termijn om de boete alsnog te betalen. Zijn vrouw werd overigens wel direct toegelaten.

Hierna heb ik hoger beroep ingesteld namens cliënt en in overleg met zijn budgetbeheerder werd voor de zitting bij het Gerechtshof de boete betaald.

De zitting ging voor cliënt overigens niet makkelijk, want hoewel de Rechtbank al had geoordeeld dat, afgezien van de boete, cliënt wel toegelaten kon worden, had het Gerechtshof nog veel kritische vragen.

Het Gerechtshof deed een week na de zitting uitspraak: cliënt werd alsnog toegelaten tot de WSNP.